Title Thumbnail

Het Leven der Dieren, Deel 2, Hoofdstuk 10: De Stootvogels

De Stootvogels

9781465552396
pages
Library of Alexandria
Overview
Tiende Orde. De Stootvogels (Pelargornithes). Door de onderzoekingen uit den laatsten tijd zijn in het stelsel der Vogels velerlei diep ingrijpende wijzigingen van de vroegere rangschikking noodzakelijk geworden; een der meest in ’t oog vallende voorbeelden hiervan is de nieuwe orde der Stootvogels, die de drie onderorden der Wurgvogels (Ciconiiformes), Fuutvogels (Colymbiformes) en Gansvogels (Anseriformes) omvat. De onderorde der Wurgvogels is samengesteld uit de groepen der Grijpklauwvogels (Accipitres), Stapvogels (Pelargo-Herodii), Flamingovogels (Phoenicopteri) en Pelikaanvogels of Roeivoetigen (Steganopodes). De eerste rang in deze orde komt toe aan de Grijpklauwvogels (Accipitres), die in vroegere stelsels met de Uilen tot de orde der „Roofvogels” vereenigd werden en onder den naam van „Dagroofvogels” er een onderorde van uitmaakten. Hen bedoelen wij, wanneer wij den naam Roofvogels bezigen. Alle tot deze groep behoorende wezens voeden zich, op zeldzame uitzonderingen na, zoo goed als uitsluitend met andere dieren. Hoewel vele ook aas voor lief nemen, dooden de meeste hunne slachtoffers bij voorkeur zelf, nadat zij hen onverhoeds overvallen, of in de lucht, op den grond, tusschen de twijgen of zelfs in ’t water nagejaagd hebben, kortom, zij verkrijgen hun buit geheel op de wijze van de Zoogdieren, die de orde der Roofdieren vormen. De Grijpklauwvogels verschillen aanmerkelijk in grootte: sommige worden hierin slechts door eenige Zwemvogels en de Struisvogels overtroffen, terwijl enkele in omvang met een Leeuwerik overeenkomen. Alle tusschenliggende grootten komen bij hen voor. Hoezeer zij echter in dit opzicht uiteenwijken, zonder uitzondering hebben zij eigenschappen gemeen, die hen op onmiskenbare wijze tot leden van dezelfde groep stempelen. Hun lichaamsbouw heeft veel overeenkomst met dien van de Papegaaien. De groote, afgeronde, slechts bij uitzondering langwerpige kop is door den meestal korten en gespierden hals verbonden met den korten, gedrongen, vooral over de borst breeden romp; forsch gebouwd zijn ook alle afdeelingen van de ledematen, ondanks hun in sommige gevallen bijna ongeëvenredigd groote lengte. Het is daarom niet eens noodig op de wapens en het vederenkleed van de Grijpklauwvogels te letten om hen als zoodanig te herkennen. Toch zijn deze de meest karakteristieke bestanddeelen van hun uitrusting. De snavel gelijkt in vele opzichten op dien van de Papegaaien. Evenals deze is hij kort, op den snavelrug sterk gebogen, het voorste deel van den bovensnavel sterk naar beneden gekromd, het achterste deel met een washuid bedekt. De bovensnavel is echter breeder dan de ondersnavel en omgeeft dezen; hij is onbeweeglijk; zijn haak is spitser, de zijranden zijn scherper dan bij de Papegaaien het geval is. Dikwijls wordt de snijdende werking van de zijranden nog bevorderd door de aanwezigheid van een tand boven de spits van de onderkaak; indien deze tand ontbreekt, is de zijrand van de bovenkaak minstens benedenwaarts gekromd; slechts bij groote uitzondering ontbreekt ook deze kromming geheel. De voet herinnert eveneens aan dien van den Papegaai. Hij is, evenals deze, kort, dik en met lange teenen voorzien, onderscheidt zich echter steeds door de ontwikkeling der klauwen, die den voet geschikt maken tot het grijpen van de prooi. De klauwen zijn meer of minder sterk gebogen en dan zeer spits, zelden flauw gekromd en stomp, aan de bovenzijde afgerond, aan de onderzijde echter meestal een weinig uitgehold, waardoor twee bijna snijdende randen ontstaan; hierdoor is de klauw niet slechts een voortreffelijk grijpwerktuig, maar ook een vreeselijk wapen