Title Thumbnail

Het Leven der Dieren, Deel 1, Hoofdstuk 02:De Halfapen

De Halfapen; Hoofdstuk 03: De Vleermuizen

9781465552341
pages
Library of Alexandria
Overview
Tweede Orde. De Halfapen (Prosimii). De meeste natuuronderzoekers van vroegeren tijd beschouwden de dieren, welker bouw en levenswijze ons nu zal bezighouden, als echte Apen, en plaatsten ze daarom in dezelfde orde (die der Vierhandigen); thans echter worden de Halfapen volkomen gescheiden van de eigenlijke Apen en in een afzonderlijke orde vereenigd. Bij nader inzien is het n.l. gebleken, dat de overeenkomst van de Halfapen met de Apen gering is. Hun lichaamsbouw is anders; hun gebit verschilt bijna in alle opzichten van dat der Apen. De naam Vierhandigen, die thans niet meer als naam van een orde geldt, komt aan de Halfapen eerder toe dan aan de Apen, daar bij deze het onderscheid tusschen hand en voet het duidelijkst zichtbaar is. Men moge de Halfapen beschouwen als een schakel, die de Apen met de Buideldieren verbindt, als nakomelingen van onbekende, met de Buidelratten verwante dieren,—Apen zijn zij niet. Het ontwerpen van een algemeen beeld van de Halfapen is niet gemakkelijk. Grootte, lichaamsbouw, ledematen, gebit, geraamte verschillen bij hen zeer. De grootte wisselt af tusschen die van een flinke Kat en die van een Relmuis. Bij de meeste soorten is het lichaam slank, bij eenige zelfs buitengewoon schraal; bij genen herinnert de kop door de lengte van den snuit eenigszins aan dien van een Hond of Vos, bij dezen heeft hij iets eigenaardigs dat alleen bij nachtdieren aangetroffen wordt, b.v. bij Relmuizen, Vliegende Eekhoorns, Nachtapen of Uilen. Meestal bestaat er een merkbaar, dikwijls een aanzienlijk verschil in lengte tusschen de achterste en de voorste ledematen, en wel zoo, dat deze steeds de kortste zijn. Bij één afdeeling onzer orde is de voetwortel betrekkelijk kort, bij een andere daarentegen tamelijk lang. De lengte van den staart verschilt zeer; bij vele is hij langer dan het overige lichaam; bij andere is hij tot een uitwendig niet of bijna niet zichtbaar stompje ontaard; bij deze is hij ruig behaard, bij gene voor een deel althans bijna kaal. Aan de groote nachtoogen en aan de steeds goed ontwikkelde ooren, met soms haarlooze, soms behaarde oorschelp, als ook aan de zachte, dichte, wollige, slechts bij uitzondering stijvere beharing kunnen de Halfapen gemakkelijk als schemering-of nachtdieren herkend worden. Het gebit biedt, wat de rangschikking, den vorm en het aantal der tanden betreft, grooter afwisseling aan dan bij de Apen. De schedel onderscheidt zich door de sterke afronding van het achterhoofd, door den smallen, korten snuit en de groote oogholten, die van voren zeer dicht bij elkander liggen en een hoogen oogkasrand hebben, doch niet volledig begrensd zijn door een beenigen wand en dus met de slaapholten in verbinding staan. Afrika,—vooral Madagaskar en de naburige eilanden—alsmede Indië en de groote eilanden van Zuid-Azië zijn het woongebied van onze dieren, die dichte, veel vruchten voortbrengende bosschen tot verblijfplaats hebben. Alle soorten zijn boomdieren, verscheidene van hen zijn zoo goed als vreemdelingen op den bodem. Een buitengewone behendigheid en vlugheid van beweging te midden van het twijgendoolhof kenmerkt eenige; terwijl andere daarentegen zich door een langzame, veilige, bedachtzame, spookachtig zachte en onhoorbare beweging onderscheiden. Sommige zijn ook bij dag nu en dan werkzaam; de meeste echter beginnen hun leven eerst na het invallen van den nacht, en liggen voor het aanbreken van den dag reeds weder in diepe rust. Van eenige bestaat het voedsel hoofdzakelijk uit allerlei soorten van vruchten, knoppen en jonge bladeren, terwijl de overige behalve plantaardige spijzen ook Insecten en kleine Gewervelde dieren eten. In de gevangenschap geraken deze zoowel als gene aan allerlei voedsel gewoon. Noemenswaarde schade richten zij niet aan, belangrijke diensten bewijzen zij ons evenmin. Toch beschouwt de inboorling ze nergens met onverschilligheid; integendeel, hij houdt eenige van hen voor heilige en onschendbare, andere voor onheil aanbrengende, gevaarlijke wezens, en tracht daarom niet zelden door woorden of door daden den weetgierigen onderzoeker van de jacht op deze dieren en soms zelfs van het nagaan hunner eigenaardigheden terug te houden. Dit zal wel een van de redenen zijn, waarom wij zelfs van die soorten, welke in groote troepen bijeen leven en veelvuldig voorkomen, betrekkelijk zelden vertegenwoordigers in onze diergaarden zien. Hun vangst levert geen bijzondere moeielijkheden op, hun verzorging is gemakkelijk en eenvoudig; de meeste soorten verdragen de gevangenschap ook veel beter dan de Apen, zoodat bij eenigszins doelmatige behandeling ook de voortplanting zonder bezwaren in het hok plaats heeft. Het best ontwikkeld zijn de geestvermogens bij die soorten, welker vertegenwoordigers zich over ’t algemeen door vlugge bewegingen en een opgewekten aard onderscheiden; deze geraken gemakkelijk aan hunne verzorgers gewoon; sommige kunnen zelfs leeren hun diensten te bewijzen. Die Halfapen echter, welke in den volsten zin van het woord nachtdieren zijn, blijven voortdurend droefgeestig en slaperig; zelfs de meest zorgvuldige verpleging wordt door hen slechts zeer zelden beantwoord met bewijzen van erkentelijkheid